NIEUWS VAN VOORVAART ADVOCATUUR

Lees hier ons laatste Nieuws

Rechtbank Gelderland kent € 200.000 smartengeld toe voor aanslag Velp

Aanslag

Op 11 november 2015 hebben drie mannen  hoge straffen opgelegd gekregen (tot 14 jaar cel met tbs) door de rechtbank Gelderland voor een aanslag op een huis met arbeiders afkomstig uit Oost-Europa. Deze aanslag vond plaats op 4 september 2014. Een man en een vrouw uit Slowakije lagen op de bewuste avond te slapen toen er een molotov cocktail door het raam gegooid werd. De benadeelden verbrandden hun lichaam voor 78,5% en 55,2%.

Opvallend aan deze uitspraken (klik hier, hier en hier), althans vanuit letselschade-oogpunt, is dat de rechtbank aan de benadeelde naar Nederlandse begrippen zeer hoge bedragen heeft toegekend aan smartengeld (respectievelijk € 200.000 en € 150.000).

Smartengeld

Smartengeld is een vergoeding voor de pijn of verdriet die iemand is overkomen (‘immateriële schade”). In  twee eerdere artikelen op deze website (“smartengeld anno 2014“, “De hoogte van smartengeld anno 2015: zet de ‘lijn’ uit de jurisprudentie van 2014 zich voort?“) werd reeds ingegaan op de hoogte van smartengeld in Nederland.

Bij het bepalen van de hoogte van uit te keren smartengeld moet de rechter volgens de Hoge Raad rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval , waarbij ook (onder meer) gelet moet worden op de vergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen. Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van de smartengeldgids van de ANWB. Het feit dat (door rechters/partijen) steeds teruggekeken wordt naar eerdere gevallen als referentie voor de huidige schadevergoeding wordt door velen als belangrijke oorzaak gezien van het feit dat de hoogte van smartengeld in Nederland in vergelijking met andere landen relatief laag is (zie “smartengeld anno 2014“). Hierop wordt vanuit de maatschappij in toenemende mate kritiek geuit.

In een aantal uitspraken uit 2014 werd door rechters aandacht besteedt aan de maatschappelijke discussie omtrent de hoogte van smartengeld in Nederland. In de betreffende uitspraken werd daardoor een hoger bedrag aan smartengeld uitgekeerd dan in vergelijkbare gevallen uit de smartengeldgids (zie “smartengeld anno 2014“).

In 1991 werd door het Hof Amsterdam een bedrag aan smartengeld toegekend van € 136.134. Dit bedrag is tot op heden, althans indien rekening gehouden wordt met inflatie, het hoogste bedrag aan smartengeld dat ooit in Nederland is toegekend aan een persoon. Zoals gezegd werd in de uitspraak van 11 november jl. een bedrag aan smartengeld toegekend van € 200.000. Betekent deze uitspraak een doorbraak in smartengeld-land?

Baanbrekend?

De vergoeding € 136.134 uit 1991 is, ook na de uitspraak van 11 november jl., na inflatiecorrectie nog altijd het hoogste bedrag aan smartengeld toegekend in Nederland. Naar inflatie gecorrigeerd staat het bedrag uit 1991 gelijk aan een bedrag van € 229.100 vandaag de dag. Puur wat betreft de hoogte van het bedrag is dus geen sprake van een ‘record’.

Om te kijken of in dit concrete geval ruimer met de toekenning van smartengeld is omgesprongen dan in het verleden, is echter vooral van belang wat in het verleden in vergelijkbare gevallen werd toegekend. Is de recente uitspraak misschien in dat opzicht vernieuwend?

Om die vraag kort te beantwoorden: daar lijkt het niet op.

De rechtbank Gelderland begint haar motivering met het samenvatten van rechtspraak van de Hoge Raad:

“De rechtbank stelt voorop dat op grond van rechtspraak van de Hoge Raad bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming geldontwaarding), rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Er mag gekeken worden naar wat buitenlandse rechters toewijzen, maar dat is niet doorslaggevend.”

De rechtbank vervolgt haar motivering met een uitgebreide opsomming van het letsel van de benadeelde. Zij lijkt vervolgens slechts een vergelijking te maken (qua ernst van het leed) met een eerdere uitspraak van het Hof ‘s-Gravenhage om tot vaststelling van een bedrag aan smartengeld te komen:

“Op grond van wat op dit moment bekend is over het aan de benadeelde partij aangedane leed en in vergelijking het aangehaalde arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage, zal de rechtbank het smartengeld naar billijkheid begroten op een bedrag van € 200.000.”

De rechtbank Gelderland gaat in deze uitspraak dus niet expliciet in op de maatschappelijke discussie omtrent de hoogte van smartengeld in Nederland, zoals dat bijvoorbeeld in 2014 wél een aantal keren het geval was (“smartengeld anno 2014“). Vanuit maatschappelijk oogpunt zou het prijzenswaardig zijn als rechters een voorbeeld zouden nemen aan de aangehaalde uitspraken uit 2014. Het expliciet aandacht besteden aan de motivering over welke rol het maatschappelijke debat over de hoogte van het smartengeld heeft gespeeld zou een zinvolle bijdrage betekenen aan het debat over dit onderwerp.