Een predispositie, wat houdt dat in?
Het woordenboek omschrijft de term “predispositie” als volgt:
“predispositie (de (v.)), aanleg, voorbeschiktheid; – (in ’t bijz.) uit het gestel voortkomende bijzondere vatbaarheid voor zekere aandoeningen.”
Wanneer het gaat over aansprakelijkheid bij letselschade spreekt men van een predispositie indien een benadeelde een bepaalde kwetsbaarheid of aanleg heeft die hem (in vergelijking met een ander persoon) vatbaar maakt voor het optreden van bepaalde klachten. Het gaat dus om de persoonlijke omstandigheden van de benadeelde; de manier waarop iemand “in elkaar zit”.
Hoe gaat het Nederlands recht ermee om?
Een persoonlijke predispositie van een benadeelde kan ertoe leiden dat de schade bij deze specifieke persoon hoger uitvalt in vergelijking met de schade die zou zijn opgetreden bij een gemiddeld persoon. Juridisch dient zich dan de vraag aan of deze “extra schade” wel toegerekend kan worden aan de veroorzaker van het ongeval.
Uitgangspunt in het Nederlands recht is dat de veroorzaker van de schade het slachtoffer moet nemen zoals hij/zij is: inclusief alle gebreken en kwetsbaarheden die deze persoon met zich meebrengt. Daarbij wordt in geval van aansprakelijkheid voor letselschade bovendien ruim toegerekend.
Ter illustratie het volgende (klassieke) voorbeeld uit de rechtspraak (HR 8 februari 1985, NJ 1986/137 (Henderson/Gibbs):
Een politieagent slaat een man met zijn wapenstok onrechtmatig op het hoofd. De man houdt daaraan lichamelijke en psychische klachten over. Uiteindelijk blijkt dat hij een speciale persoonlijkheidsstructuur heeft, waardoor hij bij de agent om schadevergoeding blijft vragen (“renteneurose”). De agent vindt dat hij (een deel van) de schade van de man niet hoeft te vergoeden, omdat deze veroorzaakt wordt door zijn bijzondere persoonlijkheidsstructuur.
De Hoge Raad verwerpt dit argument en stelt dat de renteneurose van de man wel degelijk kan worden toegerekend aan de agent:
“Bij een onrechtmatige daad die bestaat in het toebrengen van letsel zullen de gevolgen van een door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al houdt die reactie mede verband met de neurotische behoefte van het slachtoffer een vergoeding te verkrijgen en ook al zijn die gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt.”
Een ruime toerekening betekent echter niet dat een persoonlijke predispositie geen invloed kan hebben op de hoogte van de uiteindelijke schadevergoeding. Bij het vaststellen van de schade wordt in Nederland namelijk de situatie mét ongeval vergeleken met de hypothetische situatie zonder ongeval. Als aannemelijk is dat de predispositie na verloop van tijd ook zonder het ongeval schade zou hebben veroorzaakt, dan hoeft deze schade niet te worden vergoed.
Stel bijvoorbeeld dat iemand arbeidsongeschikt wordt ten gevolge van een ongeval. Een aantal jaren later krijgt deze persoon een hartinfarct waardoor hij/zij onafhankelijk van het ongeval arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Vanaf het moment van het hartinfarct hoeft de veroorzaker van het ongeval de schade die voortvloeit uit de arbeidsongeschiktheid niet meer te vergoeden. Deze schade zou namelijk ook zonder ongeval zijn ingetreden.
Door (verzekeraars van) schadeveroorzakers wordt om bovenstaande reden te pas en te onpas aangevoerd dat een persoonlijke predispositie van de benadeelde een drukkend effect op de schadevergoeding zou moeten hebben. Een uitspraak van de Hoge Raad van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3397) laat zien dat met een dergelijk standpunt niet al te gemakkelijk mee mag worden gegaan.
HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:339
Een werknemer had twee maal op zijn werk een zwaar voorwerp op zijn hoofd/bovenlichaam gekregen. na het tweede ongeval heeft de werknemer geen arbeid meer verricht.
In hoger beroep stond vast dat bij de benadeelde sprake was van een persoonlijke predispositie waardoor sprake was van een somatische reactie die de klachten versterkte. het hof vroeg vervolgens aan twee deskundigen om te beoordelen of de arbeidsongeschiktheid van de benadeelde ook zou zijn ontstaan in de situatie waarin de ongevallen werden weggedacht (door de predispositie).
Beide deskundigen oordeelden dat “niet uit te sluiten” viel dat bij de benadeelde bij andersoortig letsel of in andere stressvolle omstandigheden ook soortgelijke psychische klachten zouden zijn opgetreden. Zij gaven daarbij niet aan hoe groot deze kan volgens hen was.
Ondanks het feit dat daarvoor geen duidelijke aanknopingspunten in het oordeel van de deskundigen aanwezig waren, kwam het hof toch tot het oordeel dat de man door zijn persoonlijke predispositie op den duur arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. Omdat de deskundigen geen uitsluitsel konden geven, maakte het hof zelf de inschatting dat de man in ieder geval rond zijn 55e levensjaar tot volledig arbeidsongeschiktheid zou zijn geraakt. Nu zijn reactie op het onderhavige (niet zo ernstige) ongeval zo heftig was geweest, was het volgens het hof aannemelijk dat hij op enig ander moment in zijn leven op een al dan niet ernstige gebeurtenis op dezelfde heftige wijze zou hebben gereageerd. Volgens het hof moest daarom bij het vaststellen van de omvang van de schade de looptijd beperkt worden tot 55-jarige leeftijd.
De man ging vervolgens in cassatie. En met succes. De Hoge Raad overwoog:
“Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk op grond waarvan het hof van oordeel is dat de enkele omstandigheid dat [eiser] in het onderhavige geval op relatief gering letsel heeft gereageerd met een ernstige psychische reactie, aannemelijk maakt dat [eiser] op enig ander moment in zijn leven – en in ieder geval uiterlijk omstreeks 55-jarige leeftijd – op eenzelfde wijze zou hebben gereageerd op een al dan niet ernstig life-event. Het hof heeft in het bijzonder niets vastgesteld omtrent reeds voorgevallen andere gebeurtenissen in het leven van [eiser] die als een dergelijk ‘al dan niet ernstig life-event’ kunnen worden aangemerkt en aldus evenmin beoordeeld in hoeverre de reactie van [eiser] op een dergelijke gebeurtenis dit aannemelijk maakt. Het hof heeft voorts niet toereikend gemotiveerd waarom een psychische reactie zoals die van [eiser] in het onderhavige geval, in zijn algemeenheid aannemelijk maakt dat de betrokkene ook als gevolg van andere gebeurtenissen dan een dergelijk arbeidsongeval, niet meer in staat zal zijn loonvormende arbeid te verrichten. De omstandigheid dat volgens de door het hof geraadpleegde deskundigen ook bij andersoortig letsel of andere stressvolle omstandigheden een dergelijke reactie ‘niet is uit te sluiten’ volstaat – zoals het hof ook heeft onderkend – daartoe niet.”
Uit deze uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat indien een rechter de looptijd van de schade beperkt vanwege een persoonlijke predispositie, er in ieder geval (concrete) aanknopingspunten moeten zijn waarop dit oordeel is gebaseerd. De overweging van het hof dat de man “op enig ander moment in zijn leven – en in ieder geval uiterlijk omstreeks 55-jarige leeftijd – op eenzelfde wijze zou hebben gereageerd op een al dan niet ernstig life-event”, was in ieder geval te algemeen en volgens de Hoge Raad onvoldoende om het oordeel van het hof te kunnen rechtvaardigen.
De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept dat niet al te gemakkelijk tot matiging van de schade mag worden overgegaan omdat bij de benadeelde sprake is van een persoonlijke predispositie. De uitspraak kan helpen in gevallen waarin verzekeraars al te lichtzinnig gebruik maken van een predispositie bij de benadeelde om de uit te keren schadevergoeding te matigen.
Voorvaart Advocaten heeft ervaren advocaten in dienst die bovendien gespecialiseerd zijn in aansprakelijkheidsrecht en letselschade. Heeft u problemen bij de afwikkeling van letselschade? Neem dan contact op met Voorvaart Advocaten om te ervaren wat zij voor u kunnen betekenen.