U loopt letsel op door een muur die omvalt, een brandende auto, bijtende hond of misschien zelfs door het handelen van een kind. U kunt dan de bezitter van de muur, de auto of de hond danwel de ouders van het kind aanspreken voor de geleden schade. De wet biedt daar ook mogelijkheden voor.
Maar wat nu als het uw eigen kind betreft of als u samen met iemand anders eigenaar bent van de zaak die de schade veroorzaakt heeft? Is de andere ouder/medebezitter ook in dat geval aansprakelijk voor uw schade?
Hangmat
Een bekende uitspraak op dit gebied is het zogenaamde “Hangmat-arrest” van de Hoge Raad uit 2010. Een man en een vrouw waren samen eigenaar van een woning. De vrouw lag ’s zomers in een hangmat in de tuin die bevestigd was aan een gemetselde pilaar. Op enig moment is de pilaar afgebroken en over haar heen gevallen. Zij liep daarbij zeer zwaar letsel op en zal de rest van haar leven in een rolstoel moeten doorbrengen.
De vrouw heeft vervolgens aan de rechter gevraagd om vast te stellen dat haar man aansprakelijk was voor haar schade. Zij vorderde ook schadevergoeding van haar man en van Achmea, de verzekeraar van het stel. De vrouw baseerde haar vordering op art. 6:174 BW. Dit wetsartikel stelt bezitters van een gebrekkige opstal aansprakelijk voor schade die het gevolg is van dit gebrek. De Hoge Raad oordeelde dat de man, als medebezitter van de opstal, voor 50% van de schade van de vrouw aansprakelijk was.
Hond
Eind april van dit jaar lag bij de rechtbank in Den Haag een zelfde soort vraag voor als in het Hangmat-arrest. Het ging wederom om een getrouwd stel. Verschil was dat het in dit geval niet om een kapotte muur ging maar om een hond. Deze had de vrouw gebeten. Zij stelde haar man vervolgens aansprakelijk voor haar schade. De vordering werd gebaseerd op art. 7:179 BW, dat bezitters van een dier aansprakelijk stelt voor schade die het dier aanricht. De vrouw vond dat haar situatie vergelijkbaar was met die uit het Hangmat arrest; immers, ook hier was sprake van het aansprakelijk stellen van een medebezitter. De rechtbank was het echter niet met de vrouw eens. Haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen.
Wat is het verschil tussen een hangmat en een hond?
Wat is het verschil tussen een hangmat en een hond? Hoewel dit misschien klinkt als een rare vraag is deze vraag juridisch gezien zo vreemd nog niet: in beide gevallen is sprake van een zogenaamde risico-aansprakelijkheid. Het bijzondere van risico-aansprakelijkheden is dat geen onrechtmatigheid of schuld aanwezig hoeft te zijn bij de aansprakelijke persoon. De eigenaar van een hond kan aansprakelijk zijn voor het schadeveroorzakende gedrag van zijn hond, ongeacht of hem persoonlijk iets te verwijten valt. Hetzelfde gold bij de bezitter van de pilaar uit het hangmat-arrest. Deze hoefde voor aansprakelijkheid niet op de hoogte te zijn van de slechte staat waarin de pilaar verkeerde. Het simpele feit dat men in beide gevallen bezitter is maakt dat de schade die aangericht wordt voor risico van de bezitter komt.
Bij risico-aansprakelijkheid is iemand dus aansprakelijk voor schade, ongeacht of men zelf al dan niet bewust een bijdrage aan het ongeval heeft geleverd. Bij een afgebroken pilaar werd het aansprakelijk stellen van de medebezitter door de rechter toegestaan. Waarom gaat dit niet op bij honden? Is dat wel juist? en hoe zit het met andere risico-aansprakelijkheden?
De rechtbank Den Haag
De rechter in Den Haag wees de vordering in het geval van de hond af. Waarom? Allereerst stelt de rechtbank dat zowel in het geval met de hangmat als bij het ongeval sprake is van risico-aansprakelijkheden. Volgens de rechtbank Den Haag is de gedachte achter het bestaan van risico-aansprakelijkheid in beide gevallen echter verschillend:
- De reden dat in het geval van een gebrekkige muur (opstal)risico-aansprakelijkheid bestaat, is dat het in de praktijk vaak moeilijk/onmogelijk is om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor het gebrek. De aansprakelijke persoon kan ook een vorige eigenaar van het bouwwerk zijn.
- De reden dat risico-aansprakelijkheid voor dieren bestaat, is gelegen in de “eigen energie” van een dier. Deze energie vormt altijd een niet te vermijden risico van schade. Aangenomen wordt dat de bezitter van een dier dit risico aanvaard op het moment dat hij het dier in bezit neemt.
De rechtbank oordeelt dat de vordering van de vrouw op haar man daarom moet worden afgewezen. Zij heeft als medebezitter van de hond nu eenmaal het risico aanvaard dat zij gebeten kon worden.
Een (on?)begrijpelijk oordeel
was de beslissing van de rechtbank in Den Haag de juiste? Om maar meteen met de deur in huis te vallen: daar ben ik nog niet volledig uit.
De Hoge Raad legt in het hangmat-arrest in haar beoordeling van de mogelijkheid tot het aansprakelijk stellen van een medebezitter de volgende norm aan:
“Bij de geschetste stand van zaken, waarbij de wetgever de door [verweerster] bepleite aansprakelijkheid niet heeft uitgesloten, hangt de te maken keuze af van wat naar maatschappelijke opvattingen, in aanmerking genomen de belangen van de benadeelde, de bezitter en de aansprakelijkheidsverzekeraar, het meest redelijk moet worden geacht als reikwijdte van art. 6:174 BW.”
Vervolgens werkt de Hoge Raad verschillende gezichtspunten uit om bovenstaande norm in het concrete geval van het hangmat-arrest in te kunnen kleuren.
In verschillende delen van haar arrest besteedt de Hoge Raad, evenals de rechtbank Den Haag nu doet, daarbij uitgebreid aandacht aan de aard van de aansprakelijkheid. Ook de Hoge Raad lijkt dus veel waarde te hechten aan het feit dat in geval van een opstal de daadwerkelijk aansprakelijke persoon niet gemakkelijk te achterhalen zal zijn. Dit argument pleit tegen het aannemen van aansprakelijkheid voor medebezitters van een hond. In laatstgenoemd geval speelt deze problematiek immers in het geheel niet.
Daar staat tegenover dat de Hoge Raad ook veel waarde lijkt te hechten aan het feit dat de risico-aansprakelijkheid van art. 6:174 BW door de wet niet beperkt is tot anderen dan de bezitters zelf. Bij andere risico-aansprakelijkheden, zoals in het geval van aansprakelijkheid voor kinderen, is die beperking wél expliciet in de wettekst opgenomen (zie bijvoorbeeld art. 6:169 BW: “voor schade aan een derde toegebracht […]”).
In het geval van aansprakelijkheid voor dieren bestaat een vergelijkbare beperking in het wetsartikel, evenals in het hangmat-arrest niet. Dit kan erop duiden dat de wetgever ook in het geval van dieren aansprakelijkheid van medebezitters niet heeft willen uitsluiten.
Andere overwegingen uit het hangmat-arrest die ook in het geval van dieren van belang kunnen zijn en die pleiten vóór onderlinge aansprakelijkheid van medebezitters zijn: (1) de grote belangen van een benadeelde die volgens de Hoge Raad kunnen spelen bij aansprakelijkheid en (2) het feit dat men zich voor dit soort gevaren gemakkelijk kan verzekeren. Daar komt bij dat een verzekeraar volgens de Hoge Raad eventueel in de polisvoorwaarden rekening kan houden met medebezitters.
Conclusie
Aan de ene kant valt zeker iets te zeggen voor de motivering die de rechtbank Den Haag voor haar beslissing geeft. Als men een hond koopt, accepteert men daarmee bewust een zeker risico. In het geval van een opstal ligt dat anders. Een (mede)bezitter zal niet altijd op de hoogte zijn van het potentiële gevaar.
Ook in het geval van risico-aansprakelijkheid voor dieren is echter, net zoals in het hangmat-arrest, sprake van een gemakkelijk te verzekeren risico. Daarnaast kunnen ook bij een ongeval waarbij een dier betrokken is grote belangen bij benadeelden spelen bij het al dan niet vestigen van aansprakelijkheid (ernstig letsel). Nu onderlinge aansprakelijkheid van medebezitters ook niet door de wet (art. 6:179 BW) wordt uitgesloten, is het goed te verdedigen dat ook hier een medebezitter aansprakelijk gesteld moet kunnen worden voor aangerichte schade.
Door: Mr. R.M.T. van Berlo