Smartengeld “anno 2014”
Een aantal weken geleden werd op deze webpagina geschreven (“Smartengeld anno 2014”) over de traditionele terughoudendheid van de Nederlandse rechter bij het toekennen van smartengeld en de kritiek daarop vanuit de juridische praktijk/literatuur en de maatschappij. Het artikel behandelde een aantal in 2014 gewezen vonnissen waarin de rechter enigszins gevoelig bleek voor deze discussie. In de conclusie van het artikel werd gesteld:
“De vraag blijft natuurlijk of de rechterlijke uitspraken uit 2014 daadwerkelijk het begin vormen voor een ruimhartiger toekenning van smartengeld of dat het slechts rechterlijke “uitspattingen” betrof.”
Vandaag stuitte ik op een uitspraak (Rb. Overijssel 23 februari 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:944) van maandag 23 februari, waarin de rechter wederom rekening lijkt te houden met de maatschappelijke discussie over de hoogte van toe te kennen smartengeld.
Rb. Overijssel 23 februari 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:944
Op 23 februari jl. deed de rechtbank Overijssel uitspraak in een deelgeschil over letselschade tussen de nabestaande van een benadeelde van letselschade en een verzekeraar. Inzet van het deelgeschil was de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen smartengeld.
De echtgenoot van verzoekster (54 jaar) was als voetganger op een zebrapad aangereden door een auto. Hij heeft daarbij onder andere een hoge dwarslaesie en ernstige ademhalingsproblemen opgelopen. Het slachtoffer is drie maanden na het ongeval komen te overlijden.
Verzoekster eist een bedrag tussen de € 150.000 en € 300.000 aan smartengeld. Zij baseert dit bedrag op het ondergane leed en betrekt in de onderbouwing van het bedrag de discussie in Nederland over toekenning van smartengeld. Zij verwijst daarbij naar de hogere bedragen die op dit moment in het buitenland voor smartengeld worden toegekend.
De rechtbank stelt in de beoordeling van de zaak, dat de hoogte van smartengeld naar billijkheid begroot dient te worden. Daarbij moet volgens de rechtbank rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval. Daaronder vallen in ieder geval de aard/ernst van het letsel, de duur en intensiteit van het verdriet, gederfde levensvreugde, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde, de aard van de gedraging van de aansprakelijke partij, de economische omstandigheden van beide partijen en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Aan bovenstaande omstandigheden voegt de rechters vervolgens expliciet toe (r.o. 4.7):
“Ook houdt de rechtbank rekening met de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed”.
Vervolgens gaat de rechtbank over tot bespreking van alle omstandigheden. Daarbij komt de concrete invloed van de omstandigheid uit bovenstaand citaat niet meer aan bod. De rechtbank concludeert vervolgens wel als volgt (r.o. 4.8):
“Gelet op al deze omstandigheden en op de bedragen die recent (in 2013 en 2014) door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van €125.000 billijk.”
De rechtbank heeft dus rekening gehouden met bedragen zoals die in 2013 en 2014 zijn toegekend. Feit is dat in die jaren het maatschappelijke debat over de hoogte van het smartengeld al gaande was. Feit is echter ook dat in die jaren uitspraken waarin expliciet naar dit maatschappelijke debat werd verwezen eerder uitzondering dan regel waren. Een vluchtige blik in de smartengeldgids leert bovendien dat de toegekende bedragen aan smartengeld in 2013 en 2014 niet noemenswaardig afwijken van vergoedingen in de jaren daarvoor. Men zou zich daarom kunnen afvragen of (en zo ja, in welke mate) het maatschappelijk debat over smartengeld in deze zaak wel daadwerkelijk is meegewogen, zoals de rechtbank wel betoogt in r.o. 4.7. van de uitspraak.
Smartengeld anno 2015?
In 2014 was sprake van een aantal uitspraken die ruimhartiger leken om te gaan met smartengeld, zo bleek ook al uit mijn eerdere blog.
Lovenswaardig (althans in mijn optiek) in de gevallen uit 2014 was vooral dat rechters vrij uitgebreid inzicht gaven in de rol die de maatschappelijke discussie op het smartengeld in de concrete zaak had gehad. Zo gaf het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan dat zij het bedrag aan smartengeld dat vergoed diende te worden met 10% had verhoogd als gevolg van de maatschappelijke discussie over smartengeld (Hof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:181). Ook de rechtbank Oost-Brabant gaf inzicht in de redenering omtrent het maatschappelijk debat: de rechtbank stelt dat zij zich bewust is van dit debat, en maakt duidelijk dat zij van mening is dat zij bij het bepalen van het smartengeld niet strikt gebonden is aan eerder toegekende bedragen. Uiteindelijk komt de rechter daardoor alle omstandigheden meegewogen tot een hoger bedrag uit dan in het verleden in vergelijkbare zaken was toegekend.
Ook in de hier te bespreken uitspraak stelt de rechtbank dat zij “rekening houdt met de gewijzigde maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed.” Het verschil met bovenstaande uitspraken is echter dat het tot deze mededeling beperkt blijft. Op geen enkele manier wordt inzichtelijk gemaakt/gemotiveerd of en zo ja hoe deze omstandigheid in het eindoordeel is meegewogen. Vanuit het oogpunt van de maatschappelijke discussie over smartengeld is dit betreurenswaardig. Indien een rechter stelt dat zijn oordeel door dit debat is beïnvloed, zoals zich hier voordeed, zou het te prijzen zijn als deze invloed ook gespecificeerd wordt. De “lijn” van ruimhartiger toekenning van smartengeld die door sommige rechters in 2014 leek ingezet wordt anno 2015, in ieder geval in deze uitspraak, dus niet met volle overtuiging doorgetrokken.
Door: Mr. R.M.T. van Berlo